Onlangs heeft het Hof Amsterdam een waardevolle uitspraak gedaan in een zaak waarin een BV een lening aangaat bij de bank terwijl de aandeelhouder borgstaat voor die lening. In de praktijk komt het veelvuldig voor dat een bank deze borgstelling als voorwaarde voor de financiering stelt.
Soms worden aandeelhouders daadwerkelijk aangesproken door de bank om de schuld namens de BV terug te betalen. Zit u in een soortgelijke situatie en wilt u weten welke financiële consequenties dit voor u heeft? Wij zetten ze aan de hand van het arrest van het Hof voor u op een rij.
LENING TERUGBETALEN
In de case van het Hof Amsterdam wordt besproken dat de bank op enig moment het krediet opzegt en de BV de lening moet terugbetalen. Deze is daartoe niet in staat. De bank klopt dan vervolgens aan bij de aandeelhouder en wanneer deze betaalt dan krijgt hij daarmee een regresvordering op de BV. Maar die kan deze vordering als vanzelfsprekend niet betalen, waardoor de aandeelhouder deze als verlies aftrekt in box 1. Deze aftrek wordt door de inspecteur niet geaccepteerd. De inspecteur meent namelijk dat er sprake is van onzakelijk handelen door de aandeelhouder. De aandeelhouder zou zich namelijk niet borgstellen voor schulden van de BV als er geen sprake was van een aandeelhoudersrelatie.
KAPITAALSTORTING
Volgens de inspecteur kwalificeert de betaling van de aandeelhouder aan de bank wel als een kapitaalstorting in de BV. Op het moment dat de BV verkocht of geliquideerd wordt, verlaagt de betaling aan de bank de winst in box 2.
Klik hier voor het hele arrest waarin wordt uitgelegd dat de inspecteur door het Hof Amsterdam in het gelijk wordt gesteld.